Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam, zaterdagnacht. Pratend, dronken in het duister lopen we – twee mooie jongedames en een jongeman, klein van stuk – als ons drie donkere figuren naderen. Ook zij zijn beneveld. Een van hen komt in botsing met een stilstaande auto. Ik hoor een ander zeggen: ,,Vanavond wil ik een Nederlands meisje pakken!” En tegen mijn vriendin, herhaaldelijk: ,,Ik ga je in je kontje neuken!” Ze komen akelig dichtbij. Ze zijn agressief. In mijn nobele naïviteit ga ik met gespreide armen tussen onze belagers en mijn gezelschap in staan. Daarbij doe ik nog een angstige poging een verzoenende glimlach op te zetten. Direct geeft de langste me een harde vuiststoot op de borstkas. Ik wankel achteruit. Doorlopen. Zo snel mogelijk. Veel te weinig volk op straat. Ik kijk achterom, ze schreeuwen nog wat, maar ze volgen niet. Stalen zenuwen en benen. Oversteken, vlug. We zijn weg. We ademen weer.
Na de eerste woede komt onverbiddelijk het verlangen te begrijpen wat er zojuist gebeurde, al weten we allemaal dat een analyse steevast op loze speculaties uitloopt. Dat hindert niet. Duiding (al is het een apert foutieve voorstelling van zaken) is een vorm van troost. Het hoeft niet waar te zijn om het zielenheil te bevorderen. Dus speculeren wij.
Had iemand anders, zelfverzekerder over zijn fysieke overredingskracht, bewapend zelfs misschien, ook het hazenpad gekozen? Een moment langer gewacht, een verkeerde beweging richting die zieke geesten, en zo’n confrontatie loopt uit op een bloedbad. Daar zijn we van overtuigd. Op dit niveau, op dit uur, lijken er geen andere mogelijkheden te bestaan: het is vluchten of vechten. Zonder kleerscheuren de trein bereiken of geheid het onderspit delven. Onaangename beelden jagen door mijn geest. We hebben goed gehandeld.
‘Als’ is zo’n woord dat in een situatie als deze een andere lading krijgt. ‘Als’ houdt niet langer slechts een verre mogelijkheid in maar transformeert tot een pijnlijk acuut voorgestelde werkelijkheid. ,,Als ik een wapen had gehad en ze probeerden me te verkrachten had ik ze zo in hun been geschoten,” luidt de stellige, door woede en drank ingegeven hypothese van mijn vriendin. Alhoewel ik net aangevallen ben en de dreiging van seksueel geweld nog in de lucht hangt, val ik al snel terug in een onverklaarbare en voor het moment volstrekt nutteloze redelijkheid. Ik vlucht weer, dit keer in rationaliteit. ,,Dat zou je niet doen. Hoe kom je aan dat wapen dan? Volgens mij durf je niet eens te schieten. En bovendien, noodweer met behulp van een illegaal wapen komt je alsnog op een veroordeling te staan.” Ik weet eigenlijk ook niet wat ik zeg.
Zeer terecht antwoord ze: ,,Nou en?” Maar ik schrik op een of andere manier van haar opmerking dat ze, wordt ze echt verkracht, een huurmoordenaar op de dader af zou sturen. Geen twijfel of schroom. Het is simpel: tienduizend euro voor de Rus die de klus komt klaren. Kan ik me dat voorstellen? Ik wordt hooguit in elkaar getrapt, neergestoken of neergeschoten.
Nog nooit is ze aangeraakt, maar verschillende keren al keek ze zo’n redeloze, perverse worst case scenario recht in het gezicht. Het had een paar keer gruwelijk fout kunnen gaan. Hetzelfde gevoel van irrationele dreiging speelt vannacht weer op. Ik hoor de verhalen aan. En langzaamaan begint het me dan duidelijk te worden: bij gebrek aan vuurwapens is de enige remedie tegen de razernij die achterblijft de wraakfantasie. Wat nou ‘speculatieve analyse’? In haar hoofd zijn die idioten al gelyncht, opgehangen en koelbloedig door het hoofd geschoten! De fantasiën doen hun werk en even later lijkt de rust wedergekeerd.
Laat dit alsjeblieft niet weer gebeuren. Laat die gevaarlijke gekken bij ons uit de buurt blijven. Maar als het weer gebeurt weet ik nu tenminste hoe ik moet handelen. Vlucht eerst, en bespreek daarna, ter leniging van de geestelijke nood, alle mogelijke manieren tot bloederige vergelding. Zet de redelijkheid overboord en geef je over aan dromen van gerechtvaardigd geweld. Het zal de lucht klaren. Loutering.